Raad van State kritisch over wetsvoorstel Energiewet
06
feb '23
Auteur(s):
Geert de Nijs
Vandaag heeft de Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) haar advies over het wetsvoorstel Energiewet (het Wetsvoorstel) openbaar gemaakt. De Afdeling laat zich kritisch uit over het Wetsvoorstel. Zij heeft een aantal bezwaren bij het Wetsvoorstel en adviseert het Wetsvoorstel niet bij de Tweede Kamer in te dienen, tenzij het is aangepast.
Wijzigingen Energiewet
Het Wetsvoorstel beoogt verschillende wijzigingen in één wetswijziging aan te passen:
- Samenvoegen Electriciteitswet 1998 en de Gaswet
- Nationale implementatie van het EU Clean Energy Package
- Implementatie delen van het nationale Klimaatakkoord in wetgeving
In de memorie van toelichting wordt beoogd inzicht te geven in de beweegredenen die ten grondslag liggen aan de verschillende voorstellen door de voorgestelde wijzigingen ten opzichte van het bestaande wettelijk kader uit de Elektriciteitswet en de Gaswet onder te brengen in zes pijlers met hoofdthema’s:
Pijler I: Versterkt kader voor toekomstige systeemintegratie
Pijler II: Energiedata als noodzakelijke en kansrijke grondstof
Pijler III: Systemen op orde en ondersteunend voor de energietransitie
Pijler IV: Ruimte voor nieuwe marktinitiatieven
Pijler V: Meer bescherming voor eindafnemers
Pijler VI: Toezicht
Volgens de Afdeling blijft echter onduidelijk of, hoe en waar in het Wetsvoorstel invulling wordt gegeven aan de aldus gerubriceerde wijzigingen. Dit is volgens de Afdeling problematisch, omdat daardoor ook niet duidelijk wordt of en hoe het Wetsvoorstel bijdraagt aan de beleidsdoelen en of op adequate wijze wordt voldaan aan de implementatieverplichting. Zij overweegt daartoe:
“De verschillende doelen en functies van het wetsvoorstel leiden ertoe dat het voorstel verschillende gezichten heeft. In het voorstel worden de verschillende functies bovendien onvoldoende duidelijk onderscheiden en uitgewerkt en is veelal niet duidelijk wanneer het gaat om implementatie of herimplementatie of om uitvoering van nationale beleidsvoornemens.
Om deze reden kost het bovengemiddeld veel tijd om grip te krijgen op het wetsvoorstel en om na te gaan welk deel van het voorstel implementatie betreft, waar het gaat om herimplementatie en waar beleidskeuzes zijn gemaakt, soms als eigen beleid, soms als kop op Europese regels, en hoe deze verschillende onderdelen zich tot elkaar verhouden.”
De Afdeling heeft onder meer de volgende punten van kritiek:
- Hoewel de ambitie duidelijk blijkt uit de memorie van toelichting – het wettelijk faciliteren van de energietransitie - blijft onduidelijk welke concrete bijdragen het Wetsvoorstel levert aan de ondersteuning en stimulering van de energietransitie en aan het verwezenlijken van het doel van een schone en koolstofdioxide-arme energievoorziening, die ruimtelijk inpasbaar, veilig, betrouwbaar en betaalbaar is.
- Het Clean Energy Package wordt niet op juiste wijze geïmplementeerd. Door Europese en nationale wetgeving in één voorstel te implementeren/wijzigen wordt gehandeld in strijd met het uitgangspunt van zuivere implementatie. Daarnaast wordt de – thans al forse - termijnoverschrijding voor de implementatie van het Clean Energy Package nog verder vertraagd door combinering met een bredere herziening van de energieregelgeving.
- De Afdeling uit twijfels over de huidige meerwaarde van het samenvoegen van de Electriciteitswet 1998 en de Gaswet, afgezet tegen de complicaties en samenhangende risico’s die dat met zich meebrengt.
- De herziene Electriciteitsrichtlijn eist dat er regelgeving wordt geïmplementeerd ten aanzien van kwetsbare afnemers. Aan deze eisen is niet voldaan in het Wetsvoorstel.
- In het Wetsvoorstel moet worden verduidelijkt wat wordt bedoeld met ‘redelijke prijzen’, waarop huishoudelijke eindafnemers en eventueel kleine ondernemingen recht op hebben op grond van de herziene Electriciteitsrichtlijn.
- Het is niet duidelijk in hoeverre het Wetsvoorstel de uitkomsten verwerkt van het onderzoek naar financiële eisen die kunnen worden gesteld aan energieleveranciers en de bescherming van consumenten in het geval van een faillissement van een energieleverancier.
- Het Wetsvoorstel voorziet in mogelijkheden voor burgers om ‘actief’ te worden op de elektriciteitsmarkt. Er wordt echter te weinig aandacht besteed aan de mate waarin de voorgestelde regelingen op deze punten duidelijk en ‘doenbaar’ zijn voor burgers. Zo is het onduidelijk voor burgers welke mogelijkheden zij daadwerkelijk hebben om onderling op lokale schaal energie uit te wisselen en daarmee ervaring op te doen. Ook is meer duidelijkheid nodig over de risico’s die deze mogelijkheden voor burgers met zich meebrengen.
- Het Wetsvoorstel creëert de mogelijkheid om, in verband met de bestaande en naar verwachting nog groter wordende transportschaarste, een prioriteringskader in lagere wetgeving vast te leggen. Volgens de Afdeling hoort dergelijke regelgeving echter bij het Rijk thuis en niet bij de onafhankelijk toezichthouder of systeembeheerder. Het geven van een waardering over de volgorde van noodzakelijke uitbreidingsinvesteringen op basis van maatschappelijke impact, zoals de bijdrage aan het mogelijk maken van woningbouw, CO2-reductie, stikstof- en biodiversiteitsdoelen en regionale economische ontwikkeling, vergt een afweging van publieke belangen die niet past bij hun taken. Het afwegen van die belangen vergt politieke keuzes door nationale en decentrale overheden.
- Het Wetsvoorstel adresseert op verschillende plaatsen de wijze waarop met energiedata moet worden omgegaan. In de memorie van toelichting wordt slechts op hoofdlijnen de verhouding van het Wetsvoorstel tot de AVG beschreven, zonder specifiek toe te lichten hoe het Wetsvoorstel zich verhoudt tot de vereisten van de AVG en zonder de in dit licht gemaakte keuzes te verantwoorden. Ten eerste bevat het Wetsvoorstel geen duidelijke classificatie van gegevens, waarin wordt beschreven welke in het Wetsvoorstel benoemde gegevens persoonsgegevens zijn en welke niet. Dat is wel nodig omdat het gaat om de verwerking van persoonsgegevens en de AVG van toepassing is. Ten tweede maakt het Wetsvoorstel niet inzichtelijk welke betrokken partijen voor de diverse gegevensverwerkingsprocessen moeten worden beschouwd als verwerkingsverantwoordelijke en/of verwerker in de zin van de AVG en welke gevolgen dat heeft voor de wijze waarop zij met de hun toevertrouwde gegevens moeten omgaan. Ook zijn de kaders en invulling de door het Wetsvoorstel geïntroduceerde gegevensuitwisselingsentiteit nog op diverse vlakken onduidelijk.
- Volgens de ACM wordt haar bevoegdheid om tarieven en voorwaarden voor netbeheerders vast te stellen nog steeds ingeperkt, terwijl dit op grond van Europees recht niet is toegestaan. In de memorie van toelichting wordt in algemene zin opgemerkt dat het wetsvoorstel op de door de ACM genoemde punten in het licht van de Europeesrechtelijke kaders en jurisprudentie is nagelopen en herzien. Op welke onderdelen het Wetsvoorstel precies is herzien wordt daarbij niet toegelicht. De Afdeling adviseert de toelichting ten aanzien van voornoemde punten aan te vullen.
Voor nu wordt het afwachten wat de reactie van de ministerraad zal zijn. Gezien de uitgebreide kritiek die ook nog eens ziet op de fundamenten van het Wetsvoorstel, zoals samenvoeging van de Electriciteitswet 1998 en de Gaswet en gelijktijdige implementatie van Europese richtlijnen en een brede herziening van het wettelijk kader dat van toepassing is op de energiemarkt, lijkt het niet voor de hand liggen dat de ministerraad het Wetsvoorstel ongewijzigd zal doorsturen naar de Tweede Kamer. Wordt vervolgd.